Er bestaat al een Doldrums. In de jaren negentig bracht de groep op het Kranky-label een handjevol albums uit. We hebben hier echter van doen met een eigenzinnig en volkomen ongerelateerd solo-project. Ook deze Doldrums had niettemin best een band kunnen zijn. Zo dacht ik de hele week dat er een dame zong. Het blijkt gewoon de androgyn klinkende multi-instrumentalist Airick Woodhead zelf. Muzikaal zijn de aanknopingspunten schaars. Door de folkloristische Sin Fang Bous-muts op de hoes gingen de gedachten al snel richting IJsland, waar een even vervreemdend en vernieuwend collectief als GusGus ook graag met beats en psychedelica mag knutselen. “Egypt”, dat op deze old school maxi-single in zowel de radio- als extended versie langskomt, is opgebouwd rond een heel ritmische melodie. Synths als trommeltjes, de melodievoering van een electro-plaat. De vocalen zijn echter meer iets voor Cocorosie. IJl, hypnotiserend, en gewoon een beetje mal. Het krijgt wel wat, na élf minuten (de twee versies bij elkaar opgeteld). Het ouderwetse b-kantje is evenwel het leukste liedje. De (big) beat is er van Beck, voor de slidegitaren (of wat het ook precies zijn) geldt eigenlijk hetzelfde, en wat wordt dat dan in combinatie met de meisjes-achtige vocalen? Immani Coppola! Die nineties-revival komt er nu echt snel aan.
J. Allen bestond nog niet, al verwarde ik hem wel even met J. Tillman. Deze Amerikaanse singer/songwriter zit op zijn debuut in dezelfde hoek. Zéér losjes gespeelde, bijna rammelende folk, die tegelijkertijd iets groots heeft. Dit zijn geen kleine liedjes, maar emotionele, naakte epossen. Het weidse en hypnotiserende gevoel zal de man aan zijn vroegere spacerockband hebben overgehouden. Steeds getergder herhaalt hij aan het slot van opener “O My Love' de titel. Het zet de toon voor een uitstekende en vooral goed opgebouwde plaat. Je verwacht niet dat het nog dieper kan dan zo'n 'gospel'-intens begin. Maar het kan. Sterker nog, Wonder City lijdt nu eens niet aan het de moderne gewoonte van het 'frontloading'. De beste nummers komen pas op de verbluffend goede tweede helft, als J. Allen de luisteraar inmiddels helemaal zijn wereld in heeft getrokken. Afsluiter “Half The Sky”: hemeltjelief! Allen toont zich de lo-fi versie van de Ierse bard Damien Rice. Zijn hoge stem vertoont een sterke gelijkenis. Muzikaal gaat het er hier echter stukken rauwer aan toe. Een liedje als “After Glow” lijkt tijdens het spelen in stukjes uit elkaar te vallen, af te bladderen. Nog veel mooier is “Other Side Of The Day”, met een hint van een mandoline. Het heeft dezelfde intimiteit als Pride van Phosphorescent, waarover ik destijds te zuinig oordeelde. 'I've been dreaming, I've been dreaming all the time'. De beste eigen beheer-plaat van het jaar.
mij=Souterrain Transmissions & Eigen beheer/Five Roses
4 reacties