Het Britse label Cold Spring mag klein zijn, hun liefde voor folkmuziek is groot. Voor de tweede keer komt men met een even rijkgevulde (150 minuten!) als smaakvol samengestelde collectie liedjes onder de (vermoedelijk) zelfverzonnen Dark Britannica-paraplu. Natuurlijk mét uitgebreide liner notes. Een muzikale viering van het eeuwenoude Britse muzikale erfgoed, net zoals Fairport Convention dat in hun tijd poogden. Linda en Richard Thompson zullen tevreden zijn; niet alleen hun invloed doet zich duidelijk gelden, het genre an sich maakt een springlevende indruk. Het mooiste (of slimme) aan de compilatie is de uitgekiende afwisseling van modern werk in gangbare bezetting en traditionals met allerhande dronende blaasinstrumenten en (hand)drums waarvan de namen onuitspreekbaar zijn. Als overkoepelend bindmiddel geldt het plezier. Voor het zingen met name, want dat is wat folk toch vooral is. Of je nu zingen kunt of niet. Daar maalden ze vroeger echt niet om toen de lads en lasses de akkers hooiden. Voor de recensent is het jammer dat het met zo’n overvloed aan muziek plots lastig hoogtepunten kiezen is. Misschien moet ik volstaan met de opmerking dat er nauwelijks missers zijn. Aan de andere kant is het te verleidelijk (of gewoon ‘my job’) om er toch wat favorieten uit te pikken. Het indringend gezongen “Black Sarah” bijvoorbeeld, van Cernunnos Rising, met een zangeres die aan Martha Wainwright doet denken. Een van de weinige volledig instrumentale tracks vind ik stiekem het beste. “Lost At Ty Canol“, is een pastoraal snarenweb van tinkelende melodieën, bijeengehouden door een orgel. De tweede cd van de verzamelaar is net wat experimenteler met meer schetsmatige jams. Dit heeft zijn eigen rauwe charme, met brommende, haast pratende barden en een rammelend instrumentarium. Terwijl de viool jankt en knarst zingt Demdyke in “Mother Carey’s Chicks” een smachtende melodie, over een begeleiding intens als “Dream Brother” van Jeff Buckley. Zo blijven oud en nieuw elkaar versterken.
mij=Cold Spring / Clearspot
4 reacties