De Guess Who-zondag is voor mij de dag met het meeste festival-gevoel. Het zondagprogramma begint traditioneel wat vroeger dan de voorgaande dagen, maar de dag begint later door het feit dat er al een paar festivaldagen in de benen zitten, met langdurig uitslapen als gevolg. Dus bij de eerste, broodnodige kop koffie wordt het blokkenschema er al bij gepakt om de strategie van de dag te bepalen. Aj, de psychedelische new wave van Eagle Boston begint al om 16.00 uur; dat is midden in de ochtend! Nee, voor mij start de dag met het matineeconcert van de psychedelische krautrockers van CAVE. Als ik als aller-allerlaatste bezoeker die nog wordt toegelaten de mutjevolle dB’s-zaal binnenkom (dB’s werd vervolgens definitief VOL verklaard) is CAVE al begonnen en kan ik een gelukzalige glimlach niet onderdrukken. Een zaal vol ja-knikkende kopjes op een stompende, dwingend voortdenderende krautrock-groove. CAVE zet een magistraal, voornamelijk instrumentaal geluid neer waar je niet aan kunt ontkomen. Elk nummer bouwt in een hypnotiserend crescendo op waarbij een hoofdrol is weggelegd voor de drummer, die nog strakker speelt dan de leggings die mijn lieftallige buurvrouw altijd aan heeft. Prachtig om naar te kijken (de band dan, niet die buurvrouw), maar ook mooi om te zien hoe dit viertal elkaar meeneemt en opstuwt. De band wordt subtiel geleid door een vanuit het jaar 1968 geteleporteerde toetsenist, die met kleine toetsbewegingen de richting aangeeft en diepere levels aanboort. Adembenemend. Vooral de laatste, lange Battles-esque track die wat mij betreft eeuwig had mogen duren, heeft mijn knikkende nekspieren drie keer dikker gemaakt. Wat een geweldig begin van mijn zondag; CAVE was moeiteloos een van de beste bands van dit hele Le Guess Who-festival.
mij=Door: Ramon. Foto's: Storm
Als dan het door het aanwezige publiek allang omarmde Wooden Shjips aantreedt, vraag je je af hoe zij als hoofdact van dit -voor herhaling vatbare!- mini-krautrock-subfestivalletje de prestatie van CAVE nog kunnen overtreffen. Maar daar maken de ultrarelaxte mannen uit San Francisco zich geen enkele zorgen over. Bij het opkomen op het kleine dB's-podium voor de stampend volle zaal stel ik mij voor dat zij terugdenken aan een mooie voorjaarsdag in het jaar 1967. Kinderen waren zij nog. The Doors speelden die week avonden achtereen in San Francisco. Toen hun ouders even weg waren om een pijpje te roken, vielen ze per ongeluk in die grote ketel met LSD. Gelukkig zijn ze er snel uitgehaald, maar sindsdien is hun wereld voorgoed veranderd en weten zij dat het altijd goed zal komen. Nou ja, zoiets dus. Wooden Shjips maakt desondanks een wat koude start. Het geluid klinkt veel doffer en zompiger dan het kristalheldere Cave, de drums zijn veel verder naar achteren gemixt en het dronende orgel en gitaar juist naar voren. Waar het stuwende Cave het moet hebben van de urgente, dwingende ritmes gaat het bij Wooden Shjips om de monotone, bedwelmende drone en die werkt als spacecake: je eet ervan, maar een tijdje later gaat het pas werken. En hoe! Gaandeweg zien de gelukkige aanwezigen steeds mooiere sterren en regenbogen boven zich opdoemen. De ruimte beweegt om zijn as en kleurige paddestoelen zweven door de ruimte. De gemiddeld acht tot tien minuten durende nummers worden beter en beter, dieper en dreunender, om in de toegift hun voorgangers van CAVE uiteindelijk in psychedelische resonantische hypnosiviteit te overtreffen. Groovey, baby!
Breed grijnzend neem ik vervolgens mijn ruimteschip naar Ekko, waar Munch Munch inmiddels uitgespeeld is en Lower Dens snel zal gaan aantreden. Het ronduit prachtige album van het viertal, Twin-Hand Movement, heb ik dan al vele malen gedraaid en de verwachting ligt hoog. De band van singer/songwriter Jana Hunter is moeilijk te duiden. Of het nu het new wave, shoegaze of post-punk is: voorop staat de warme intensiteit van de diepe, Nico-achtige stem van de jongensachtige zangeres op de monotone maar spannend voortrollende gitaarindie.
Al gauw blijkt dat het voor de band allemaal een uiterst serieuze aangelegenheid is. Met strakke, moeilijk kijkende gezichten spelen ze zeer geconcentreerd en ook Jana Hunter blijkt bepaald niet de meest gezellige kwebbel van het stel. Dat maakt het allemaal wat koeltjes en afstandelijk. Dat roept aanvankelijk enige teleurstelling op, maar de kracht van hun muziek overwint: de zacht wiegende Ekko wordt langzaam bedwelmd door de sfeervolle, pittige nummers. De aandacht vanuit de zaal is zo sterk dat de band de set durft af te sluiten met een minder toegankelijk, intens bijna-ambient nummer waarin de zangeres zichzelf talloze malen samplet. Op hun manier minstens zo hypnotiserend als de voorgaande twee bands en na afloop is het aansluiten bij de plaatverkoop.
2 reacties