Het raam staat open van mijn studeerkamer, de warmte trekt langzaam het huis in. Buiten hoor ik de kinderen op deze mooie dag kraaien in de zon. Er wordt flink gedonderjaagd en taartjes gebouwd in de zandbak. De moeders die een oogje in het zeil houden bij al dat kleine grut zijn gezellig aan het keuvelen. Het lijkt wel bijna zomer en het is nog maar 17 maart. In de boom net naast het raam zit een musje haar verendek te warmen aan de zon. Ze overziet de spelende meute als ware ze de oppas van kinderen en moeders. Af en toe heb ik het idee dat ze me aankijkt en zachtjes alleen voor mij zingt. Althans dat hoop ik. Het is lastig me te concentreren op de dingen die ik eigenlijk moet doen met die twee onschuldige zwarte oogjes zo op me gericht en het lieflijke gezang. Ik bedenk me terwijl ik naar haar kijk dat er beneden nog korstjes grof volkorenbrood liggen. Daar kan ik haar vast en zeker wel mee plezieren als ik het in kleine stukjes scheur en in de dakgoot leg. Misschien komt ze dan nog wat dichterbij en kan ik beter horen wat ze zingt. Eenmaal terug boven leg ik de korreltjes en de restjes brood, bijna met gevaar voor eigen leven, in de goot en zie daar ze komt inderdaad bij me zitten. Een beetje schuchter is ze nog wel. Het duurt niet lang of de andere buurtmussen hebben ook door dat er wat te halen valt. Binnen de kortste keren zitten er vijf musjes vlijtig te pikken uit mijn goot. Ik geniet van hun mooie ingetogen samenzang en bedenk me dat ik het eigenlijk op zou moeten nemen.
mij=Volkoren / Munich