Drie maal is scheepsrecht heet het, maar de derde aflevering van Heartland, het rootsfestival in Hengelo, is nog niet de ultieme editie. Sterker, het lijkt allemaal net iets kleiner opgezet dan de eerste twee afleveringen en er leek ook minder publiek naar de Metropool te zijn getrokken. De bands waren over twee podia verdeeld, netjes achter elkaar zodat je niets hoefde te missen. Als je tenminste niet naar de kapper wilde – er was weer een Barbershop aanwezig -, platen wilde scoren of eten wilde halen bij de barbecue. Dat laatste was niet per se nodig: de geur van barbecuesaus en geroosterd vlees trok door de hele avond door de zalen en het café van de Metropool. En dat maakte weer – ook een soort traditie – dat de dorst flink aangewakkerd werd. Het festival begint rond vier uur en al een paar uur later begint de drank er bij sommigen flink in te hakken.
My Baby had daar nog niet zoveel last van. Broer en zus Van Dijck, op respectievelijk drums en zang / gitaar, en de Nieuw-Zeelandse gitarist/zanger Daniel ‘Da Freez’ Johnston spelen broeierige funk met een flinke scheut bluesrock, maar blijven altijd aan de veilige kant. Zelf meldden ze in een interview dat ze te ‘edgy’ zijn voor 3FM, maar daar is hier niet veel van te merken. Hoe goed ze ook kunnen spelen, hun uitgesponnen bluesrock mist een bassist en vooral ook de vunzigheid van goede funk en bluesrock om lang te blijven boeien.
Voor de hardwerkende Ian Fisher, een Amerikaan die al jaren in Duitsland woont, is dat geen probleem. Hij treed ontzettend veel op, heeft ontzettend veel materiaal (naar zeggen schreef hij zo’n duizend liedjes) en speelt basale nummers waar veel vakmanschap uit spreekt. Zijn compagnon speelt bas en drums – vaak tegelijk – en Fishers scherpe stem, charmante voorkomen en zijn effectieve gitaarwerk maken dat zijn optreden wel boeit.
Tussen de bedrijven door trad in het café het trio Bek Vol Zand op: een vrolijk cabaretesk trio dat zowel Nederlandse als Engelse nummers brengt, eigen werk en covers, met een bluegrass-begeleiding van staande bas, mandoline en gitaar. Lollig voor bij de barbecue en daar stonden ze dan ook vlak bij geprogrammeerd.
Singer/songwriter Lea Kliphuis komt uit de regio en dus liep de zaal snel vol bij haar optreden. Ze heeft een prachtige stem, goede nummers en een voortreffelijke band. Haar optreden is ontwapenend en bij tijd en wijle ontroerend (de Lucinda Williams-cover ‘Born to be Loved’ was een hoogtepunt) en daarom zou je het door alles en iedereen heenkletsende publiek achterin de zaal het liefst een schop verkopen. Zelfs in Paradiso klinkt het geroezemoes zelden zo onbeschoft.
The Tubs komen uit België, weten waar Neil Young de mosterd vandaan haalt en dat maakt dat ze meer zijn dan het zoveelste gitaarrockbandje. Dat ze soms wat rommelig en ongeconcentreerd spelen haalde de scherpte een beetje uit hun optreden. Maar het kwartet – naast drums, bas en gitaar aangevuld met een pedalsteel – weet wel liedjes te schrijven en als ze het op de heupen hebben klinkt het geweldig.
Thijs Boontjes Dans- en Showorkest merkte dat het publiek behoorlijk ingenomen had. Hun Nederlandstalige rock ‘n’ roll met Hammondorgel en ironische presentatie wordt niet helemaal begrepen. Op het moment dat ze klinken als Herman Broods Wild Romance pakken ze de zaal met gemak in, maar dat één van hun liedjes over Alma Mathijssen gaat is vast niet blijven hangen.
De grote held van het festival was Jon ‘Blues Explosion’ Spencer. Samen met Matt Verta-Ray houdt Spencer er al jaren de band Heavy Trash op na. Meer rockabilly dan blues, maar net zoals The Blues Explosion de gekte in blues bracht, weet hij rockabilly met zijn manische presentatie te injecteren. Hard en vies, snel en rauw; Jon Spencer verliest liters zweet en zweept de zaal op: “Ladies and gentlemen: Heavy Trash!!”. En dan vergeven we hem maar even dat hij meldde het leuk te vinden op Queensday in Nederland te zijn.