Sufjan Stevens. U gaat geen recensie over deze plaat lezen waar deze naam niet valt. De IJslandse groep Hjaltalín heeft goed naar de meester uit Michigan geluisterd en lijkt in eerste instantie ook zijn hoge niveau te halen. De instrumentale opener “Sleepdrunk Seasons II” is diepzinnig en glijdt dan over in hoogtepunt “Traffic Music”, waar de minimalistische blazers-accenten kwetteren en de drums op een dwarse manier swingen. Let ook op het zoete, hemelse koortje dat tegen ‘t eind meedoet. ‘It’s not a machine’ kweelt de zanger. Zijn stem is een minpuntje. Hij mist de koorknaap-kwaliteiten van bijvoorbeeld Loney Dear. Het is niet dat hij echt lelijk zingt, maar toch krijgt het langzaam wat irritants. Ik ben er nog niet uit of ie nu net te scherp of juist te slaapdronken klinkt. “The Boy Next Door/Margt að ugga” begint als een leuke Phoenix-groove, maar heeft een vervelend refrein. “Goodbye July” gaat weer op de Sufjan-toer, wat dan al (na vier nummers) afgezaagd en gemaakt aanvoelt. Bovendien gaat het nummer veel te lang door, al is de IJslandse passage dan wel weer mooi fragiel. Na een nieuw stemmig klassiek aandoend tussennummer vormt “Debussy” (toch bepaald geen slechte componist) het dieptepunt. De zanger kermt eindeloos iets tussen ‘voila’ en ‘vla’, en het geheel heeft wat van Coparck in een diepe vormcrisis. Hjaltalín weet zich pas tegen ‘t eind van Sleepdrunk Seasons van dat zap-moment te herstellen. Ze moeten maar wat vaker in hun moerstaal zingen, want “Þú komst við hjartað í mér” is een leuke disco-cover van IJslands gay-icoon en Eurovisie-held Paul Oscar.
mij=Excelsior / V2
Het heeft wel iets, dit soort fanfare-achtige bandjes. Mooi, leuk maar tegelijkertijd vluchtig.
een dame die fagot speelt is wel een + ook (zag zo’n bouwsessie op 3voor12)