De Incubate vrijdag! Hoe dichter we bij het weekend komen, hoe eerder we in Tilburg zijn. Het wordt langzaam maar zeker herfst, maar onze dagen worden steeds langer. De vrijdag van Incubate is de Black Metal Friday. Mocht u daar meer van willen weten, dan verwijzen we naar de daarvoor gespecialiseerde websites. Maar gelukkig staan er nog voldoende andere bands op Incubate.
De dag begint meteen met een band die uw scribent al gretig omcirkeld heeft. Het Oostenrijkse Sex Jams maakt heerlijk infantiele noisepop in de trant van Dinosaur Jr, The Thermals en Superchunk. Het rammelt, het schuurt, dat terwijl de gestoorde podiumperikelen van de helblonde frontvrouw de boel met gotspe op sleeptouw neemt. Toch huist er achter die herrie en tumult een serie verdomd pakkende popsongs. Helaas dwingt Sex Jams ondanks haar inzet weinig animo af bij het publiek, dat duidelijk nog herstellende is van de vorige festivaldag. Dat weerhoudt het vijftal niet om hun instrumenten op zo’n beetje elke denkbare wijze te mangelen in een zinderend slotstuk. Wat een ontzettend vermakelijke band, dit Sex Jams.
Ook Golden Grrrls weet een glimlach op het gezicht te toveren. Dit Schotse drietal maakt riot grrrl punk noch theme songs geschreven door Andrew Gold. Eerder uptempo, rammelende indiepop, geïnspireerd op eighties lo-fi bandjes als Violent Femmes en The Dead Milkmen – zonder het flauwe one-linergehalte, losgeklopt als luchtige slagroom. Precies het soort muziek waar toegankelijkheid het continu wint van herhaling. Elk liedje vervliegt als een koel briesje op een hete zomerdag, en dat op de laatste (niet zo hete) zomerdag van het jaar nog wel. Het valt daarnaast op dat de drumster van Golden Grrrls als twee druppels water lijkt op voormalig The Slits-slagvrouw Anna Schulte.
mij=Door: Jasper & Gr.R.
De band met de meest aparte naam van vandaag is Spookhuisje. Spookhuisje is het project van Brusselaar Raphael Absalonne. Op het podium wordt hij bijgestaan door twee collega’s. Naar eigen zeggen maakt Spookhuisje een soort van grote stads-folk, maar dat horen we nog niet helemaal terug. Wel fijne psychedelica waarmee het in ieder geval goed aftrappen is. Het Duitse Fenster, zo genoemd nadat een van de bandleden een raam op zijn kop kreeg, is bijzonder inventieve band. Want het zal als beginnende band geen vetpot wezen en zo dubbelt de strijkplank als standaard voor de synthesizer. Meteen de goede hoogte en je kunt er allerlei frutsels aanhangen om je bandgeluid wat diepte te geven. De indiepop kan het wel gebruiken, want hoewel niet slecht, is het best braaf, zo af en toe.
Maar, vraagt u zich wellicht af, pikken jullie dan helemaal geen metal mee? Natuurlijk wel, want in iedere File Under-schrijvert zit ergens wel een metalhartje verstopt. Een hartje dat iets sneller gaat kloppen bij Terzij De Horde. Genoemd naar een gedicht van Marsman, brengen zij een donkere vieze versie metalversie die ergens wel denken doet aan bands als Deafheaven en Amenra. Geen fratsen, geen frutsels, zoals bij bands als Mayhem en Immortal, maar gáán. Lekker!
Tja, en dan Giant Drag, de band van Annie Hardy. Die Hardy, dat is, om Herman Finkers te parafraseren, me er eentje. Een gigantische ouwehoer op het podium, waarbij oeverloze verhalen met een pedant toontje gebracht worden. Het is dat ze zulke fijne muziek maakt, anders zou je een grondige hekel aan haar kunnen krijgen. Shoegaze-achtige dreampop met volstrekt absurde titels als “You Fuck Like My Dad”. De kers op de taart is puike uitvoering van “Wicked Game”, een nummer dat Hardy, volgens eigen zeggen, op achtjarige leeftijd schreef en dat Chris Isaak van haar stal na een heftige romance. Erg fijn optreden. Ook fijn is het optreden van Condor Gruppe. Deze Belgische band bewijst dat er nog rek zit in de post-rock. Bijvoorbeeld door Ennio Morricone-invloeden in de muziek te weven. Wat je dan krijgt is galopperende instrumentale muziek die als soundtrack past bij een hypeversie van westerns. Zonder meer een bijzonder geluid.
Extase wordt intussen aan gort gespeeld door het bezeten geluidsoffensief van Mannheim. Deze band laat zich sterk inspireren door And So I Watch You From Afar, dat dinsdag nog aan mocht treden, maar dan met de gierende baritonsax van Dead Neanderthal Otto Kokke als tussenliggende factor. ‘Nietsontziend’ is het woord dat ik graag toepas bij Mannheims meedogenloze tempowisselingen. Waar het debuut Super-Empowered opvallend veel ruimte bood aan subtielere nuances, is Mannheim als live-band een geketende, hondsdolle dobermann die pal voor je neus schuimbekkend en onafgebroken in je gezicht staat te blaffen. Soms creëert die snaterende saxofoon een onbedoeld slapstick-effect (zoals bij “Predator”), bij de meeste nummers gaat Kokke gedurft de krachtmeting met het gitaargeweld van Mark Bouwman aan. Vaak stort de een zich op de machinale ritmesectie, terwijl de ander behendig door de openingen in de muziek heen manoeuvreert. Mannheim is zonder twijfel een zekerheidje, mocht je ze dit jaar tijdens een van de vele Poprondes treffen.
En dan is het tijd om echt te gaan knallen. De organisatie beloofde ons dat East India Youth bedroom pop levert, gemixt met krautrock en techno. Die bedroom pop hebben we niet gehoord, de krautrock en de techno wel. En wat was dat fijn. East India Youth exploreert live die donkere kanten van de elektronica waar een band als Fuck Buttons ook zit. Geen overheersende beats, maar een hoop sonisch kabaal dat ook op het juiste volume de zaal ingeslingerd wordt, namelijk HARD! East India Youth speelt in de Hall of Fame, een oude fabriek en die industriële sfeer past uitstekend bij de muziek. Het is goed, het is hard, het is veelzijdig en het wordt allemaal gebracht door een man, William Doyle. Dit kon wel eens prettig groot worden. Ook William Bennet staat in zijn eentje op het podium. Hij doet dan onder de moniker Cut hands. Het is meer beatgedreven dan East India Youth en wat tradioneler, maar wel erg fijn om de adrenalinerush van die laatste band te laten dalen.
Ik zag Anna Michaela Ebba Electra von Hausswolff eerder dit jaar in het voorprogramma van Efterklang, al was dit niet bepaald een representatief optreden. Vanavond in de NWE Vorst krijgt Von Hausswolff de mogelijkheid haar eigen wereld te scheppen. Dat doet ze door de bezoekers bij binnenkomst al kennis te laten maken met schimmige visuals: een heldere maan boven een donker, mysterieus bos, waar de dieren zich verstoppen of juist laten verleiden door het schemerlicht. Het is de perfecte backdrop voor haar duistere, sprookjesachtige neo-klassieke kamerpop.
Hoewel, “pop”? Inclusief opener “Epitaph of Theodor” zijn Anna en haar bandgenoten vooral bezig met het bewerkstelligen van onheilspellende sferen. Sterker nog, het duurt een goed kwartier voordat Van Hausswolff pas haar windpijpen opentrekt. Door dat uitstel overvalt haar stem juist des te meer. IJzingwekkend, en vooral uiterst dapper om de nadruk te leggen op het bindweefsel tussen de liedjes in plaats van de liedjes zelf. Hierdoor lijken de muzikanten in anticipatie van de volgende noot in de opperste beleving van de muziek te verkeren. Die drummer speelt met zijn mond wagenwijd open, alsof zijn bewustzijn in limbo terecht is gekomen. Wat een bijzonder muzikaal schouwspel is dit toch. Anna lijkt niet eentje die graag aan de touwtjes te trekken als onbetwiste bandleidster, dit is duidelijk echt een cohesie…een totaalconcept. Als die venijnige finale dan toch komt, staan de haren recht overeind. Het zou me niet verbazen als Anna na afloop in een weerwolf verandert en stilletjes de Beekse Bergen in sluipt. Verbazingwekkend optreden.
Wat een ontzettende droogkloot is het toch, die John Bramwell van I Am Kloot. Terwijl de bezoekers in Theaters hun biertje buiten de zaal moeten opdrinken om het optreden te zien, staat hij daar met een volle Guinness de boel te sarren. In deze ruimte komt de subtiele, ambachtelijke Britpop maximaal tot zijn recht, al meent Bramwell zich zelf ongemakkelijk te voelen in zijn casual kledingdracht. Toch werkt het heel ontwapenend wanneer hij met grappen strooit en daardoor alle franjes en pretenties rondom de muziek van I Am Kloot pardoes ontkracht. “This song is about envying a bird”, verklaart hij laconiek voor het inzetten van “Hey Little Bird”. Dankzij Bramwell’s losse tong geeft hij soms toch een ander soort (vaak komische) draai aan een liedje dan je zelf verwacht. Hiermee vangt I Am Kloot een bijzondere, eigenzinnige melancholiek. Intussen lijkten de bandleden prima voorbereid op de vele anekdotes. Zelfs een grote formele theaterzaal als dit wordt dan ondergedompeld in een gemoedelijke intieme kroegsfeer. Daarmee toont I Am Kloot toch zijn bekwaamheid en ervaring als liveband, al zal Bramwell waarschijnlijk de laatste zijn die dat toegeeft.
4 reacties