Het is echt Engels weer als ik vrijdagavond de Paradiso instap voor de eerste avond London Calling. Hoe toepasselijk. Ik ben nog net op tijd om de laatste drie nummers van Kings of Spain te zien en dat zijn er net drie genoeg. Het viertal brengt standaard rock die net zo grauw en kleurloos is als Balham, de buurt in Zuid-Londen waar ze vandaan komen. De enorme bassist met lang zwaaihaar is nog wel leuk om naar te kijken, maar verder blijkt maar weer dat de hypemachine van de NME het niet altijd bij het rechte eind heeft.
mij=Door: Blink
Vervolgens is het de beurt aan Sad Day for Puppets uit Zweden. Het geluid is plotseling loeihard en het poepige zangeresje Anna Eklund kan maar met moeite over haar begeleiders heen komen. Waar het op plaat goed klinkt, lijkt het live helemaal nergens op. Typisch geval van lief stemmetje over bak herrie. Anna kijkt het publiek in als een soort Carrie uit de gelijknamige film vlak voordat ze een vuurzee ontketent en bloedbad aanricht in de plaatselijke sporthal. Eigenlijk is het gewoon strontvervelende muziek en de sfeer slaat dan ook al snel dood.
Gelukkig staan beneden inmiddels de Schotten van We Were Promised Jetpacks klaar. Ze zien er uit als bouwvakkers maar vanaf het indrukwekkende en bombastisch opgebouwde begin klopt hun set. De stem van de zanger is beperkt maar zijn inzet maakt alles goed. De manier waarop hij zelfs soms stappen van de microfoon verwijderd de longen uit zijn lijf schreeuwt is prachtig. Een prima concert, maar het lijkt erop dat de grote zaal van Paradiso wel het hoogst haalbare is voor deze band.
Na de stevige Scotch van de Jetpacks is het een flinke overgang naar het slappe kopje thee dat The Leisure Society ons voorschotelt. Meerstemmige nu-folk met natuurlijk ook weer een flinke baard op het podium. De cello en dwarsfluit zorgen voor een gereformeerd sfeertje. Zou ik alvast een vroege nieuwjaarswens mogen doen? Kunnen we in 2010 verlost worden van dit soort slappe hap?
Tijdens het concert van The Leisure Society kon iedereen in de grote zaal van Paradiso wel gezellig rustig doorkletsen. Wel zo rustig. Daar kwam heel snel een einde aan toen het New Yorkse A Place to Bury Strangers losbarstte. Op plaat klonken ze op het eerste gehoor als de zoveelste Jesus & Mary Chain kloon, maar live zijn ze absoluut overdonderend. De drums klinken als mitrailleurvuur en het gitaargeluid is onheilspellend en indrukwekkend. Het publiek lijkt compleet overdonderd en staart naar het podium alsof ze zojuist en masse muzikaal aangerand zijn. Tegen het einde van het optreden smijt zanger Oliver Ackermann zijn gitaar op de grond en lijkt het arme instrument vervolgens op de grond met zijn tanden te bewerken. Een perfect concert dat het hoofd even helemaal leegblaast.
Opnieuw is het de beurt aan een aantal Schotten. In een stampvolle bovenzaal speelt The Twilight Sad hun bekende kunstje. Het is en blijft een unieke band. Er is geen doorkomen aan op de trap naar boven, dus ik bekijk hun optreden op het scherm in de grote zaal, onder begeleiding van de soundcheckklanken van…
Alberta Cross. Er is vooral veel haar te zien op het podium en zanger Petter Ericson Stakee heeft natuurlijk zijn onafscheidelijke bolhoed op. Ik kan er niks aan doen, maar die look irriteert me toch een beetje. Zijn stem is prima en de band speelt keurige rock, maar toch blijft er weinig van hangen. Ik kan er niets anders voor verzinnen dan dat vreselijke woord dat ik alleen gebruik als ik echt niet meer weet of ik iets goed of slecht vond: verdienstelijk.
Halverwege Alberta Cross dan maar met een vers biertje weer naar boven in afwachting van Little Death. Het klinkt banaal, maar als een band opkomt met een beeldschone Aziatische bassiste in ultrakort rokje en naaldhakken, tsja dan is de halve strijd al gewonnen. Rechts voor het podium duikelen de fotografen over elkaar heen voor het beste shot van Julianna en de gierende mannelijke hormonen in de zaal zorgen al snel voor een gezellige moshpit. De band is niet alleen leuk om te zien, ook muzikaal is het prima te pruimen. Meteen maar even het EP-tje gescoord beneden in de hal.
Hoofdact in de grote zaal is Esser, volgens de de London Calling site het 'muzikale broertje van Lily Allen'. Op de plaat vond ik het al weinig bijzonders, maar wat Esser in Paradiso laat zien is een aanfluiting. Toegegeven, zeker in het begin zijn er veel technische problemen en rennen drummer en gitarist voortdurend richting geluidsman, maar toch heb ik zelden zo'n ongeïnspireerd optreden gezien. De stem van Ben Esser klinkt vlak en monotoon en zijn ontevreden kop gaat al snel tegenstaan. Alleen bij de laatste twee nummers komt er wat beweging in de zaal, maar verder is het een stomvervelende set.
Inmiddels is in de bovenzaal de band Johnny Foreigner het nog niet vertrekkende publiek helemaal gek aan het maken. Het drietal dat lijkt te bestaan uit een keurige Engelse schooljuf met twee van haar geflipte studenten zorgt voor een prettige chaos, inclusief stagedivers en crowdsurfers. Het valt zelfs de zanger op: 'Hey dit is toch Amsterdam, waarom relaxen jullie dan niet een beetje?' Muzikaal stelt het weinig voor, maar gezellig is het wel.
Tot zover de eerste dag London Calling. Morgen meld ik me weer.
Je kan best schrijven, maar recensies……nee..
He getver, wat jammer – en dan schrijf ik uitgerekend voor een recensiesite!
Heb jij weer Blink! 🙂