Hij start zijn oude gammele bak en draait de raampjes open. Hij wil de motor horen en de wind door zijn haren voelen. De versnelling gaat in zijn één en dan scheurt hij weg. Haast heeft hij, veel haast. Mensen ga toch eens aan de kant met die slome bakken. Stomme fietsers. Wandelaars die oversteken. Kan dat niet sneller? Snel moet het, niet van dat slome. Hij is toch geen bejaarde. Jong, wild. Nu zit er een auto voor hem die maar tachtig rijdt. Hier heeft hij zo de schurft aan: zondagsrijder! Hij gaat op de bumper hangen en geeft gas als het kan om in te halen. Dat ging net goed. Maar hij weet wat hij doet. Onderweg naar zijn vrienden, vrienden die er hetzelfde over denken. Zij zijn de toekomst, en dat het toch nooit wat wordt met die toekomst daar heeft hij geen zin om over na te denken. Zijn auto wil hij voelen, zijn ego strelen en de gevaren trotseren. Zijn ouders spreken er schande van, en de buurt ook. Maar het is toch zijn leven? Snel moet het, roekeloos, en vol herrie. Stilte is voor mietjes. En daar zijn er al genoeg van. Zijn auto sputtert. Wat is dat nou? Hij is iets van vijfentwintig minuten onderweg. De auto valt stil. Verdulleme, de benzine is toch niet op?
mij=In the Red / Konkurrent