Afgelopen weekend werden de Grammy Awards voor de eenenvijftigste keer uitgereikt. Ik weet niet of je wel eens gekeken hebt waar je allemaal een Grammy voor kunt winnen, maar de categorieën zijn schier ontelbaar. Er werden maar liefst 110 beeldjes verscheept naar een nieuw onderkomen. Ik keek voor de grap gisteren of Kathy Mattea‘s Coal er ook tussen stond, ik had namelijk zo’n vermoeden dat er ergens in een sub-sub-categorie best wel eens een plaatsje voor haar plaat weggelegd zou kunnen zijn. Niet alleen is haar Coal een van de fijnste traditionele rootsplaten die ik de afgelopen tijd gehoord heb, de plaat is in Amerika ook al bijna een jaar uit. En verdomd, Coal stond er tussen en niet eens in een misselijke sub-sub-categorie zoals Best Zydeco Or Cajun Music Album of Best Hawaiian Music Album, maar gewoon bij de Best Traditional Folk Album. Volkomen terecht! Het bijzondere aan Coal is, dat het een conceptalbum is, maar dat het verhaal verteld wordt in allemaal liedjes die niet speciaal voor deze gelegenheid geschreven zijn. Sommige dateren uit de jaren zeventig, sommige tracks zijn pure traditionals, maar ze draaien allemaal om het zelfde thema: het leven in de mijnen van West Virginia. Het is een ode aan Carlo Mattea en Walter Legg, de beide opa’s van Kathy (geboren in Coalwood) die hun leven lang ploeterden in die mijnen. Aan de hand van producer Marty Stuart (die overigens het afsluitende instrumentale titelnummer schreef) heeft Mattea een album gemaakt dat qua sound diep geworteld is in de traditionele muziek uit de Appalachen en in alles diep respect uitstraalt voor het harde en loodzware werk dat haar grootvaders en vele anderen verricht hebben in mijnen daar.
mij=Captain Potato Rec / Proper / Rough Trade