Dat Don Henley van alle zingende drummers misschien wel de beste zanger was, dat bewees hij al bij The Eagles. Samen met Glenn Frey richtte hij die band begin jaren zeventig op, aanvankelijk als begeleidingsband van Linda Rondstadt, maar al heel snel daarna was de band ook een van de meest succesvolle Amerikaanse rootsrock-bands. Toen Henley in 1982 echter solo ging was er van dat rootsrock-geluid weinig over. Henley bleek een voorliefde te hebben door synthesizers en liet dat horen ook op zijn debuutplaat I Can’t Still. Toen was dat misschien hip – “Dirty Laundry” was een behoorlijke hit – als je dat nummer nu terughoort op The Very Best Of Don Henley, dan klinkt het vooral gedateerd. Die synthesizers blijken in retrospectief ook op latere cd’s een pain in the ass. Op zijn tweede cd Building The Perfect Beast had Henley bij tijd en wijle een beter synthesizergeluid gevonden, “The Boys Of Summer” is nog steeds een killer track, maar “All She Wants To Do Is Dance” klinkt weer hopeloos gedateerd, terwijl het an sich best een tof liedje is. Als de synths op de titeltrack van The End Of Innocence (zal Henley nou echt geen spijt hebben dat ‘ie Bruce Hornsby zijn piano door de vervormer heeft gehaald?) nog steeds zo klinken word ik er narrig van. Dit vond ik vroeger toch heul goed? Zelfs in “New York Minute”, dat door 9-11 een hele andere lading kreeg, erger ik me er nu stierlijk aan. Het maakt The Very Best Of Don Henley tot een verzamelaar met geweldige liedjes in vervelende uitvoeringen. En het bizarre is dat ik dat in 2000 bij het verschijnen van Inside Job nooit had durven beweren. Voortschrijdend inzicht noemen ze dat. Een heropname was meer op zijn plaats geweest dan deze verzamelaar.
mij=Geffen / Universal