Cass McCombs is bepaald geen blije bobo op zijn nieuwste langspeler Wit’s End. Aju prima donna’s, aju droommeisjes die echt bestaan. De schuchtere Californische singer-songwriter trekt zich verder terug, op weg naar een desolate, afgeschermde plek ver van een maatschappij die hem naar eigen zeggen zo moeilijk begrijpt. De Wilco-achtige melancholiek van Catacombs heeft plaats gemaakt voor kale, minimalistische arrangementen. McCombs klinkt op Wit’s End even gekweld als Elliott Smith, maar behoudt de slimme, verfijnde woordsmederij van een Leonard Cohen. Het is geen verrassing dat hij zoveel positieve pers krijgt. Toch lijkt de doorbraak naar de grote massa McCombs tot dusver niet te lukken, ondanks de lovende woorden van de legendarische dj John Peel (slechts enkele maanden voordat hij in 2004 stierf). Met de Rhodes als basis ademt opener “County Line” een sterk jaren tachtig sentiment, terwijl een orgel zachtjes door de achtergrond spookt. “Saturday Son” en “Memory Stain” liggen een beetje in het verlengde van elkaar door de subtiele pianopartijen die schommelen van vrolijk naar somber als een soort eb en vloed. De laatstgenoemde zwalkt door met een ontroerende intermezzo bestaande uit accordeon en klarinet. Wiegenliedje “Lonely Doll” doet qua arrangement weer denken aan de Schotse band The Delgados (nog een John Peel-favoriet). In de pakweg negen minuten lange afsluiter “Knock” wordt er tussen de coupletten bewust een tel overgeslagen, waardoor McCombs nog fragmentarischer en onzekerder klinkt. Wankelend haalt hij zijn donkere eindbestemming. Wit’s End is Cass McCombs op zijn kleinst en kwetsbaarst.
mij=Domino / Munich
2 reacties