‘That night I watch people fucking on my computer‘, opent Jenny Hval, en ik ga er eens goed voor zitten. De Noorse zangeres klinkt al babbelend als haar avant garde-collega Laurie Anderson, net zoals de beats en synths dat doen. Maar dan begint Hval te zingen! Oef. Luid, schel en onwaarschijnlijk irritant. Alleen in de allerbeste nummers kon ik me eroverheen zetten. Hoogtepunt “Mephisto in the Water” is een uitgelaten lente-ode die door St. Vincent geschreven kon zijn. De meer op garagerock georiënteerde liedjes gaan – door het gepiep – richting de Japanse gekte van Deerhoof en Asobi Seksu. Ze zijn een stuk minder boeiend dan Hval’s elektronische exploraties, die in elk geval nog noordelijk mysterie uitstralen. De betovering is echter van korte duur, want tijdens het cabareteske “Is There Anything On Me That Doesn’t Speak” breekt voor mij de allerlaatste snaar. Hval jammert als de fobische moeder van een basisschoolkameraadje. Zo eentje die eigenhandig je mond met een klef doekje poetst, nadat je een gortdroog biscuitje van een schoteltje hebt moeten eten.
mij=Rune Grammofon
4 reacties