Terwijl er genoeg festivals in Nederland zijn die de muzikale niches prikkelen, onthult het immense programma van Lowlands altijd weer waar de verhoudingen precies liggen in de binnenlandse muziekdemografie. Dubstep lijkt alweer passé, terwijl synthpop en spannende alternatieve dance wederom veelvuldig in trek zijn. Zaterdagmiddag in de X-Ray lijkt het perfecte moment te zijn voor het gerenommeerde Factory Floor, dat in september het debuut dat al vier jaar in de maak is eindelijk gaat uitbrengen. Geen een artiest heeft dit weekend zoveel loftrompetten in ontvangst mogen nemen.
Ook Chvrches maakt haar Lowlands-intrede nog voor het uitbrengen van het debuut in de India. De Schotse elektropopgroep rondom Lauren Mayberry is dit jaar al tot ware sensatie uitgeroepen bij blogs en radiostations. Liedjes als “Recover” en “Lies” blijven tussen de oren weerkaatsen. Merkwaardig: niemand minder dan Iain Cook, voormalig gitarist van het relatief onhippe (doch fantastische) Aereogramme flankeert Mayberry op synths. Inderdaad dus, om zich bekeren tot Chvrches heeft Cook zijn gitaar dus eventjes aan de wilgen gehangen. Live zijn er echter nog wat groeipijntjes te bespeuren bij Chvrches. Het drietal komt nogal plat uit de verf, alle nummers staan op een zelfde (harde) volume. Het publiek in de India heeft hier duidelijk lak aan en dobbert in grote getallen op de kinetische stuiterballenpop.
Het grootste spektakel van deze Lowlands-editie is zonder twijfel weggelegd voor Major Lazer. Als motten aangetrokken door het licht bestormt een gigantische horde hitsige feestgangers de Grolsch totdat die uitpuilt tot bijna aan de Lima. Diplo en zijn mannen zijn verre van origineel met hun four-on-the-floor aanpak, maar de beste showelementen bijeen rapen om de ultieme partyact te vormen blijkt een briljante strategie. In de tien Lowlands-edities dat ik aanwezig was was heb ik nog nooit zoveel mensen op een plek uit hun plaat zien gaan.
Natuurlijk hebben ook de gitaarbands zaterdag een sterke impressie achtergelaten, artiesten die stiekem net iets meer binnen het straatje van ondergetekende vallen. Leest u mee?
mij=Door: Jasper. Foto’s: Jorg.
Daughter maakt geen reclame voor energiedrankjes
Het Londense trio Daughter heeft het afgelopen jaar veel zieltjes geworven met hun kraakheldere, sombere alternatieve folkhymnes die voornamelijk putten uit de kommer en kwel van relaties. Een Amerikaanse toernee met The National moet wonderen doen voor het zelfvertrouwen – alhoewel, muze Elena Tonra staat er nog steeds schuchter en onwennig bij, alsof ze nog steeds haar eerste auditie voor de band moet doen. Omdat Daughter nog steeds in jetlag verkeert zijn alle middelen nodig om dit vroege optreden in goede banen te leiden. Daarom pakt Tonra tussen de nummers door een blikje Red Bull tevoorschijn. “I’m not endorsing this, by the way”, lacht ze nerveus, zelfs met microfoon nauwelijks verstaanbaar. Igor Haefeli, vriend en tweede gitarist, is een stuk spraakzamer. Hij zegt blij te zijn weer te beschikken over zijn gear, die tijdens Pukkelpop nog in een vliegtuig over de Atlantische Oceaan vloog. Daar compenseerde de band het probleem diplomatiek door een akoestische set te vertolken.
Daughter legt vandaag de lat al vroeg erg hoog, buitengewoon knap voor zo’n jonge band. De band manifesteert verstilde fluisterfolk plots tot fraaie, immense post-rock explosies, waarbij de onderkoelde zang van Tonra een baken vormt binnen de stormvloed aan aanzwellende gitaren. Die achteloos voortvloeiende dynamiek grijpt het publiek continu bij de strot: zelden wordt er zó stil en aandachtig geluisterd in de India. “Ik vind het écht heel mooi. Ik ben blij dat ik HIER ben”, roept een meisje vooraan. Het kan dus gewoon, op een groot festival een intieme ambiance te scheppen en deze vervolgens onomwonden naar eigen hand te zetten. Maar ook Tonra zelf lijkt zichtbaar overvallen en verbluft door de geluiden die ze uit haar klankenkast tovert, net als die tieners uit de film Chronicle wanner ze hun destructieve superkrachten ontdekken. “I need to lay down”, gniffelt ze verontschuldigend na het spelen van Daughters ingelijfde anthem “Youth”. De vermoeidheid lijkt in ieder geval nergens ten koste te gaan van het spel. “Despite everything, I’m still human”, zo luidt ook de tekst van een van de prijsliedjes, “Human”. Dat sentiment betuigt precies wat het optreden van Daughter vandaag juist zo ontwapenend maakte.
Balthazar, sluipschutters van de Belgische pop
Ironisch toch, hoe het Vlaamse Balthazar met de verrassend spaarzaam gearrangeerde arthouse-pop van Rats steeds grotere podia is gaan veroveren. Voorganger Applause leek toch beter berust voor een show als vanmiddag, in de Alpha-tent welteverstaan. Nog voordat de band opkomt hoor je de melodie van het bloedmooie “Lion’s Mouth (Daniel)” – bij die fraaie meerstemmige zang inzet vliegen de haren acuut recht overeind. Wow, daar heb je een intro om u tegen te zeggen. Direct zuigt Balthazar de enorme tent in een vacuüm van verstilling. Dit is typisch een band die onevenredig veel liefde stopt in die minuscule nuances, die de leegtes binnen de liedjes prachtig accentueren. Niet meer dan logisch: Maarten Devoldere en Jinte Deprez – de creatieve kern van de band – hebben de een echte hands-on producersmentaliteit. Naast het schrijven van liedjes is een gewiekst gevoel voor arrangement sterk van toepassing bij Balthazar, bijvoorbeeld bij het Belle & Sebastian-achtige “Sinking Ship” of schimmige afsluiter “Do Not Claim Them Anymore”. Bijna tot het obsessieve toe zo lijkt het. Balthazar houdt de teugels strak in handen – alleen al die loepzuivere, onberispelijke sound (die snare!) is een genot voor het oor.
Door afgelopen jaar zo’n beetje alle festivals te spelen weet Balthazar inmiddels gevoelsmatig de liedjes iets extra’s te geven, zonder af te dwalen van de pure essentie. Patricia Venneste creëert spookachtige soundscapes met haar viool en Deprez mag op specifieke momenten lekker uitschieten op gitaar. Naast de muziek is dat hetgeen wat Balthazar zo verschillend maakt van dEUS, de band waar ze eeuwig mee vergeleken worden. Waar dEUS grillig en hoogstpersoonlijk de confrontatie opzoekt als een soort premiejager met persoonlijke vete, bejegent Balthazar zich liever als sluipschutter die van een afstand het slachtoffer waarneemt. Onopvallend – nét buiten zicht – doch griezelig efficiënt de klus klaren, zonder behoefte alle lof op te eisen. Maar lof, dat verdient Balthazar in overvloed: de Alpha-tent inpakken met slechts haar verfijnde liedjes is iets om trots op te zijn, vooral tijdens een Lowlands waar explosieve feestacts met uitgedoste visuals de boventoon voeren qua mensenmassa’s. De vergelijkingen met dEUS houden wat mij betreft hier en nu op: Balthazar volgt halsstarrig haar eigen koers, “like rats leaving a sinking ship”.
Nieuw-Zeelands onderonsje in de India met The Veils en Unknown Mortal Orchestra
Finn Andrews zal nooit een handjes-in-de-lucht performer worden. De wereldvreemde troubadour met zigeunerhoed en whisky-sneer is een man die liever lonkt naar zijn innerlijke demonen dan naar het verzorgen van plat entertainment. In interviews is de man welgemanierd, schuchter en sympathiek, maar op het podium lijkt hij dat zich niet te kunnen (of willen) permitteren. Dat maakt The Veils altijd een zekerheidje om mee te pikken, zo ook hier in de India. De band, tegenwoordig opgesierd door een blazersduo, speelt professioneel en bekwaam. Toch blijf je continu kijken naar die spichtige frontman, die bij elke slok drank meer moeite lijkt te hebben zijn demonen in bedwang te houden. Het nieuwe album Time Stays, We Go wordt bijna in zijn geheel vertolkt, voor The Veils-begrippen de meest toegankelijke plaat tot dusver. “We know there is no turning back/that road ahead is burning black”, zingt Andrews tijdens “Train With No Name”, een warmbloedig liedje dat zwoel heen en weer schommelt en zowaar tot dansen dwingt – zolang je maar niet naar de gitzwarte tekst luistert. Dan vraag je je af wie er op dit tijdstip überhaupt moeite doet om de naargeestige hersenspinsels van mijnheer Finn te doorgronden. Op deze sprankelende zomerdag is dat wellicht een funeste beproeving. Andrews zelf lijkt al zijn energie te willen bewaren om imposante galspuger “Nux Vomica” te kunnen tackelen. Als zijn microfoon vervolgens hapert is de maat vol: een bezeten Andrews wikkelt de kabel om zijn gitaarhals om de boel vervolgens wild neer te smijten. Zo krijgen we toch de zinderende finale waar we stiekem op hoopten. Andrews probeert nog een glimlach te veinzen bij het verlaten van het podium, maar uiteindelijk is de wil van de duivel geschiede.
Gelukkig staat Finn bij maatjes Unknown Mortal Orchestra (UMO) weer zichtbaar te genieten van diens zompige psychedelische sixtiespop. Landgenoot Ruban Nielson en zijn metgezellen genieten duidelijk meer dan tijdens London Calling een paar maanden geleden. UMO is een muzikantenband pur sang, die altijd een excuus verzint de liedjes te laten ontsporen tot lange vinnige jams. Ruban brengt zijn vlammende gitaarerupties met meer verve dan ooit – in cocky Chuck Berry-pose perst hij het maximale uit iedere gespeelde noot. Dit wordt terecht beantwoord met een luidruchtig applaus van publiek. Nielsons korte stompe vingers gaan er letterlijk van bloeden. Vandaar dat je UMO moeilijk kan plaatsen als ordinair jambandje: met killer songs als “fFunny fFriends”, “So Good At Being In Trouble” en “From The Sun” in het repertoire heb je genoeg potentiële crowdpleasers om in te zetten. Laten we eerlijk wezen: wie teksten als “Isolation can put a gun in your hand” zingt, is niet waarschijnlijk het meest sociale beestje. Overhandig Ruban echter een Telecaster, dan tovert hij voor jou de meest wonderlijke melodieën tevoorschijn. Optreden lijkt op het eerste gezicht weinig anders dan thuis verveeld op de bank pielen – maar vergis je niet – er huist een groot muzikaal hart in dit kleine, sympathieke buitenbeentje. Dat niet iedereen in de India blijft tot het einde van de set kun je dit onbuigzame trio – compleet in element – moeilijk aanrekenen.
Editors en de queeste naar pompeuze stadionrock
Toen Editors in 2005 met The Back Room onder de belangstelling kwam, werden ze al vliegensvlug bestempeld tot het Britse antwoord op Interpol. Sceptici noemden het weer een gelikte Joy Division-kloon die zijn slag wilde slaan binnen de new wave-revival die destijds volop in bloei was. Ondanks dat de band al twee sterke popsongs had in “Munich” en “Bullets” kwam er weinig fanfare kijken bij de eerste festivaloptredens. Editors was een bekwame liveband die het professioneel aanpakte. Frontman Tom Smith hing niet bepaald de flamboyante frontman uit. Zijn zangstem had weliswaar die Ian Curtis-achtige, donkere ondertoon die perfect paste bij de muziek, maar als je hem tegenkwam tussen de schappen van de supermarkt zou je hem nauwelijks opmerken. Hij had het imago van een knappe, goedgemutste jongen die er waarschijnlijk een bescheiden kantoorbaan op nahield.
Inmiddels een handjevol hits, een wat meer synthesizergerichte plaat en het vertrek van gitarist Chris Urbanowicz verder heeft de band het geschopt tot afsluiter van de Lowlands-zaterdag. Dat zegt op zich ook niet veel: Elbow heeft het twee jaar terug ook gedaan. Maar Editors lijkt haar status als bescheiden sub-headliner beu te zijn: op de vierde plaat zijn zelfs U2-invloeden te horen en er wordt in de Alpha vandaag groots uitgepakt. Okay, die vlammenwerpers zijn niet de meest originele visuals (Bon Jovi heeft ze waarschijnlijk ergens op de stortplaats gemieterd), maar je moet ergens beginnen toch? Of je nu fan bent of niet, Editors heeft met de definitieve stap tot bona fide arena-act gezet en dat is naar omstandigheden verstandig geweest. Want iedereen in de Alpha kan hits als “Papillon”. “Smokers Outside The Hospital Doors” en “The Racing Rats” inmiddels uit volle borst meejoelen. Met nieuwe album The Weight Of Your Love lijkt de band onverschrokken een gooi te willen doen naar de Amerikaanse radiocharts, want schmaltzy Grey’s Anatomy-pop als “What Is This Thing Called Love?” lusten ze daar rauw. Gelukkig weet Editors wel beter dan hier op Lowlands aan te komen draven met dat gedrocht.
Maar goed, nu kunnen de bandleden eindelijk hun crew betalen, een fijn appartement kopen en een gezinnetje onderhouden – wie zou die keus niet maken als je immer wereldwijd succes hebt behaald? Toch voelt Editors’ overgang naar pompeuze stadionrock een beetje te geforceerd, omdat het een berekende keuze lijkt in plaats van een gevoelsmatige. Daardoor is ook de mystiek rondom de oude klassiekers een beetje weg. We zien toch liever de waakzame Tom achter zijn piano verslingerd, door merg en been hamerend op de toetsen in de hoop dat pure bezieling en muzikaal vernuft genoeg is om de menigte in beroering achter te laten. Het besef dat jouw limiet als credible artiest bereikt is, hoeveel je ook geeft op het podium, daar lijkt Editors na vier albums onder te bezwijken. Bij deze band voelt het als een wanhopige wielrenner die zich laat verleiden tot PEDs om eindelijk als overwinnaar uit de bus te komen. De essentie en kracht van de beste Editors-liedjes bleven al met gemak overeind zonder al die bravoure en chutzpah, dat hebben deze jongens al lang bewezen. Het opvoeren van een hol schouwspel, dat siert deze band simpelweg niet. Het feit dat de Britten geen genoegen meer nemen met slechts het substantiële, maakt dit optreden vooral heel afstandelijk en kil. Zucht, weer een band minder die tegenwicht geeft aan de Coldplays, Killers en Kings of Leons van de wereld.
Helemaal niets begreep ik van de lompe partyshow van Major Lazer. Het leek op een schuimparty in een discotheek, ergens in de jaren 90, maar dan groter van opzet. Aan de andere kant: ik begrijp ook dat veel mensen de psychedelische powertrio-rock van Uknown Mortal Orchestra niet volhielden. En dat vond ik weer geweldig.
Helemaal niets begreep ik van de lompe partyshow van Major Lazer. Het leek op een schuimparty in een discotheek, ergens in de jaren 90, maar dan groter van opzet. Aan de andere kant: ik begrijp ook dat veel mensen de psychedelische powertrio-rock van Uknown Mortal Orchestra niet volhielden. En dat vond ik weer geweldig.
Into the back room?