En alweer is er een band aan de vergetelheid ontrukt door het Firefest Festival: Coney Hatch. In de jaren tachtig brachten ze drie redelijk succesvolle albums uit. Zanger/gitarist Carl Dixon vertrok – en werd nog heel even opgevolgd door ene Kevin LaBrie, die we tegenwoordig iets beter kennen als James LaBrie (precies, die) – maar het was min of meer al het einde voor Coney Hatch. Dixon dook nog op in April Wine en The Guess Who, tot hij in 2008 bijna het loodje legde bij een zwaar auto-ongeluk. Hij herstelde echter en in het kielzog van een aantal benefietconcerten werd er een bandreünie op poten gezet. Zowel Dixon als bassist/zanger Andy Curran hebben na hun Coney Hatch-periode nog op niveau gewerkt en dat is ook op Four te horen. De heren schrijven tracks die ergens tussen Def Leppard, Winger en Cheap Trick liggen. Het zijn in de eerste plaats goede liedjes, met fijne riffs en refreinen die je meteen mee loopt te zingen. Hier en daar lijken de riffs puur AC/DC (“Blown Away”, “Marseilles”), al is het allemaal wat ‘netter’ geproduceerd. Wat niet betekent dat het overgeproduceerd is, trouwens. Integendeel, het blijft een album lang heerlijk rocken. Ze hebben precies de goede balans gevonden tussen pop en rock. Het wordt nergens té glad, terwijl het wel buitengewoon aanstekelijk blijft. Licht en vrolijk zonder wegwerpmuziek te worden, dus. Coney Hatch is terug, en hoe!
mij=Frontiers/Rough Trade
4 reacties