Sommigen beginnen als tiener een bandje. Daniel Lanois niet. Daniel Lanois begon als 17-jarige als producer. Vanuit de kelder van het huis van zijn moeder wilde hij ervoor zorgen dat de bandjes die hij kende beter klonken. Een nobel streven en hij bleek er verdomd goed in, want het leidde er uiteindelijk toe dat Lanois werkte met zo ongeveer elke grote artiest uit de jaren tachtig en negentig aan (vrijwel altijd) een succesalbum. Pas toen Lanois tegen de veertig was ‘durfde’ hij zijn eerste eigen muziek uit te brengen. Dat Acadie uiteindelijk belandde in een lijst van twintig beste Canadese platen ooit gemaakt zal je gezien zijn hang naar perfectie in zijn soloplaten vast niet verbazen. Tegenwoordig schrijft Lanois nog steeds wel muziek, maar zijn albums laten zich nauwelijks samenvatten als een verzameling songs. Belladonna uit 2005 was meer een geluidscollage van een landschap dat mij zo terugbracht naar mijn rondreis door het Zuidwesten van de Verenigde Staten en zijn nieuwe album Flesh and Machine verschilt daar eigenlijk maar weinig van. Het is een studioexperiment waar je even de tijd voor moet nemen om het op je in te laten werken. Op sommige momenten is Flesh and Machine apocalyptisch beklemmend (“The End” heet vast niet voor niets zo), op andere dromerig en vol zachte pasteltinten (“Space Love”). Maar er is altijd onder veelgelaagde geluidsdeken een intrigerende vorm van onderhuidse spanning in de tracks die je als luisteraar fascineert en het album inzuigt. Je mist hierdoor bijna mist dat er geen woord gezongen wordt. Toch voelt Flesh and Machine wel zo vlezig dat ik vrij zeker weet dat Lanois dit live minstens zo mooi kan brengen…
mij=ANTI